Stichting Voorzij weerlegt het nut van wetsvoorstel groepsbelediging

In een doorwrochte reactie weerlegt de Stichting Voorzij hieronder het nut van opname van ‘genderidentiteit’ en ‘genderexpressie’. De Stichting vindt het voorstel een grove inperking van de vrijheid van meningsuiting. Plus een ondermijning van op sekse gebaseerde rechten van vrouwen, terwijl er weinig tot geen positieve verwachtingen tegenover gezet kunnen worden. Qua handhaving is het voorstel gezien bovenstaand niet handhaafbaar of uitvoerbaar. Deze reactie is ingestuurd op de internetconsultatie van de Rijksoverheid Wijziging Awgb en WvSr t.a.v. seksuele gerichtheid en genderidentiteit

Reactie op de consultatie:

Stichting Voorzij maakt bezwaar tegen het voorstel om discriminatiegronden genderidentiteit, genderexpressie en geslachtskenmerken toe te voegen aan het Wetboek van Strafrecht, in artikelen 137c en 137e. De voorgestelde wijziging vormt een disproportionele inperking op de vrijheid van meningsuiting door groepsbelediging van ondefinieerbare groepen op basis van genderidentiteit en genderexpressie strafbaar te stellen. Daarnaast verankert dit voorstel onverhoeds traditionele sekserollen in de wet, door speciale bescherming te verlenen aan iedere vermeende afwijking van de geldende “norm” voor mannen en vrouwen. Hiermee wordt de emancipatie van vrouwen ondermijnd.

Geslacht
            In de “memorie van toelichting” van het genoemde wetsvoorstel wordt gesteld dat geslacht niet is opgenomen als groepskenmerk voor discriminatiegrond in artikelen 137c en 137e in “[…] verband met het uitgangspunt van de wetgever bij het ontwerpen van de strafbaarstelling van belediging van groepen om grote terughoudendheid te betrachten”. Deze terughoudendheid wordt onmogelijk gemaakt op het moment dat de concepten genderidentiteit en genderexpressie worden geïntroduceerd. In tegenstelling tot intersekse aandoeningen, hebben deze genderidentiteiten geen duidelijk afgebakende definitie, zijn enkel verenigd in een afwijking van “de norm” voor man en vrouw, en zijn niet onafhankelijk vast te stellen. Het gevolg hiervan is dat er geen duidelijke groepen zijn waarvan belediging op basis van één van deze kenmerken strafbaar wordt gesteld. Genderidentiteit “heeft betrekking op de beleving van gender”, en is daarmee een puur subjectieve, innerlijke ervaring die niet geverifieerd kan worden door buitenstaanders. Genderexpressie wordt uitgelegd als “de wijze waarop aan een genderidentiteit uitdrukking wordt gegeven, bijvoorbeeld in de vorm van gedrag, kleding of haardracht”. Gedrag, kleding en haardracht zijn variabel en variëren van dag tot dag of zelfs moment tot moment. Hoe deze factoren gerelateerd worden aan het geboortegeslacht is aan verandering onderhevig. Er is op deze manier geen duidelijke grens waar een uitspraak over een groep op basis van de niet-beschermde categorie geslacht over gaat naar een strafbaar feit op basis van genderexpressie of – identiteit. Hierdoor is handhaving per definitie al onmogelijk.

   Genderidentiteit
         Het wetsvoorstel strekt “zich uit tot een scala aan genderidentiteiten onderscheidenlijk wijzen waarop aan een genderidentiteit wordt vormgegeven” en streeft zo naar het beschermen van iedere vermeende afwijking van de geldende norm voor mannen en vrouwen. Dit betekent dat “de norm” effectief wordt vastgelegd in de wet, omdat de wetgever geslacht zelf buiten de wet wil houden als discriminatiegrond voor groepsbelediging. Conformeren aan geslachtsnormen wordt zo de toetssteen of er recht is op extra wettelijke bescherming. Dit leidt tot een paradoxale situatie: de wetgever maakt het mogelijk voor mannen om voor de wet vrouw te worden (en vice versa). Deze transvrouwen zouden vervolgens door de wet worden beschermd op een manier die niet geldt voor vrouwen. Haat jegens vrouwen vanwege aan hen toegeschreven seksestereotyperingen blijft niet strafbaar, jegens transvrouwen wordt dit echter wel het geval. Op deze manier plaatst de wet sommige leden van een geslacht boven mensen met geboortegeslacht, en doet dit puur op basis van vermeende afwijkingen in de beleving en/of uitdrukking van genderidentiteit.

  Geslachtsrollen
          Dit verheffen van een variatie op geslachtsrollen tot speciale groep welke  extra bescherming behoeft, in plaats van het erkennen dat deze variaties normaal zijn en alsnog binnen de mannelijke en vrouwelijke geslachtscategorie vallen, werkt ondermijnend voor zwaar bevochten en nog steeds hard nodige vrouwenrechten. Het is belangrijk om te onderkennen dat geslachtsrollen en -normen feitelijk stereotyperingen van de sekses zijn. De vrouwelijke geslachts- of “gender”rol omvat eigenschappen die kunnen worden ervaren of uitgelegd als zijnde verbonden aan onderdanigheid en zelfs inferioriteit. Dit plaatst vrouwen in de nadelige positie dat zowel conformeren aan de maatschappelijke norm van het geboortegeslacht, als het niet-conformeren, negatieve consequenties heeft. Zo is een volgzame, meelevende houding meer maatschappelijk geaccepteerd, maar resulteert deze  in een negatieve perceptie van de leiderschapskwaliteiten van vrouwen. Meer agressief of assertief gedrag kan gezien worden als “non conforming” maar creëert de kans op afkeuring van de omgeving. Uitlatingen die deze traditionele geslachtsrol onderschrijven blijven met dit wetsvoorstel beschermd, met het gevolg dat de ondergeschikte rol van vrouwen onverhoeds wettelijk in stand gehouden wordt. Personen van het mannelijke geslacht hoeven zich slechts te beroepen op een niet-normatieve genderidentiteit om toe te treden tot een groep die betere bescherming geniet dan vrouwen hebben op basis van geboortegeslacht.

 Verbod op maatschappelijke analyse
           Bovenstaande analyse en bekritisering van geslachtsrollen (en dus het concept gender) zou door de ruime opzetting van het wetsvoorstel geïnterpreteerd kunnen worden als strafbaar, omdat kritiek op genderidentiteit en -expressie verdraaid kan worden tot kritiek op de groepen die zich onder deze concepten scharen. Dit betekent feitelijk een verbod op dergelijke maatschappelijke analyse, en feministische analyse in het bijzonder. In de huidige vorm biedt de voorgestelde wetswijziging een weg om feministen en andere critici monddood te maken. Een overtuiging dat sekse en niet genderidentiteit bepalend is voor de categorisering van man en vrouw dreigt eveneens tot verboden gedachtegoed te worden gemaakt. Dat terwijl dit idee nog onder het merendeel van de burgers heerst. Sterker nog: de gemiddelde Nederlander is volstrekt onbekend met de genoemde genderidentiteiten en seksuele gerichtheden. In hoeverre kan er sprake zijn van discriminatie of groepsbelediging van een groep waarvan de meeste Nederlanders geen weet hebben van het bestaan? De snelle opkomst van deze identiteiten en gerichtheden versus de wettelijke vastlegging hiervan, getuigen van een kloof tussen academia, politiek en de maatschappelijke beleving.

  Gebrekkige definities niet te handhaven
         Terugkomend op het “scala aan genderidentiteiten” waarvan in het wetsvoorstel wordt gesproken, dient het probleem van gebrekkige definities nogmaals benadrukt te worden. Afgezien van het scenario waarin een genderidentiteit zoals genderfluid specifiek genoemd wordt in een beledigende uitspraak, hoe kan bepaald worden wanneer een dergelijke groep wordt aangevallen? De beleving en uitdrukking van gender zijn alleen individueel uit te leggen en te interpreteren, waardoor er nauwelijks sprake kan zijn van een groep die doelgericht wordt gediscrimineerd. Gedrag, kleding of haardracht worden aangedragen als kenmerken waarmee een genderidentiteit uitgedrukt wordt, maar deze zijn aan meer invloeden onderhevig dan alleen de verhouding tot geslacht. Als iets zo vaag omschreven is, hoe kan de wetgever dan precies weten waar de haat ligt? Hoe kan de burger dat weten? Wanneer is een sterk uitgesproken mening over kleding haat?

 Belediging op basis van mode
           Daarbij zal de veranderlijke aard van normen voor kleding en haardracht en hoe zij zich verhouden tot geslacht mogelijke strafbaarheid van een uitspraak op deze gronden zeer vluchtig maken. In het huidige modebeeld is lang haar dat tot de onderrug reikt uitzonderlijk te noemen voor mannen. Een beledigende uitspraak gericht op deze groep zou volgens het wetsvoorstel strafbaar kunnen zijn op grond van genderexpressie. Als de mode binnen een paar jaar verschuift en lang haar voor mannen een trend wordt, zou precies dezelfde uitspraak betrekking hebben op het kenmerk geslacht en niet langer strafbaar zijn. Naast de context van de tijdsperiode zijn ook locatie en cultuur bepalend voor de geldende normen voor kleding en haardracht. Typische kleding voor mannen in India verschilt sterk van die voor Nederlandse mannen. Een Indiase man die in eigen land volledig volgens de norm gekleed gaat, zou in Nederland als niet-conformerend worden bestempeld. Vallen dergelijke mannen onder de extra bescherming voor genderexpressie, terwijl zij zich in hun eigen beleving volgens de norm kleden? Binnen culturen bestaan ook subculturen die gekenmerkt kunnen worden door een uitgesproken kledingstijl, te denken bijvoorbeeld aan stromingen als punk, gothic en emo. Een dergelijke stijl hoeft niet direct te dienen als genderexpressie en zou even goed andere aspecten van de persoonlijkheid uit kunnen dragen. Wederom rijst de vraag: wanneer kan hier gesproken worden over een groep waarvan belediging strafbaar is op grond van genderidentiteit of -expressie?

Niet effectief voor problemen transgenders
          De rechtvaardiging van de voorgestelde wetswijziging is zwak, zeker gezien de abstracte definities die gehanteerd worden en de forse inperking van de vrijheid van meningsuiting die daaruit volgt. Er wordt beargumenteerd dat transgender jongeren “veel vaker [worden] gepest, meer emotionele verwaarlozing of mishandeling thuis [rapporteren], [en] een lagere eigenwaarde en meer psychische problemen [hebben]”. Er is geen onderbouwing voor hoe een verbod op groepsbelediging één of meer van deze problemen zal bestrijden. Geen van de voorbeelden valt immers onder groepsbelediging of is rechtstreeks te herleiden tot groepsbelediging. Daarnaast gaat deze argumentatie specifiek over transgender jongeren, terwijl het wetsvoorstel zich tot alle mogelijke genderidentiteiten en bijbehorende -expressies uitstrekt. Dit suggereert de impliciete aanname dat zelfs subtiele afwijkingen in genderexpressie een dusdanig risico vormen voor participatie in de maatschappij dat dit extra bescherming behoeft. Er wordt geen bewijs geleverd dat ook bijvoorbeeld a-gender en polygender personen in dezelfde mate met belemmeringen worstelen als transgender jongeren. Er wordt enkel gesproken over “onzichtbaarheid”; maar onbekendheid is geen vorm van discriminatie of haat.

Beperking vrijheid van meningsuiting
Concluderend kan alleen maar gesteld worden dat dit wetsvoorstel een grove inperking van de vrijheid van meningsuiting vormt, plus een ondermijning van op sekse gebaseerde rechten van vrouwen, waar weinig tot geen positieve verwachtingen tegenover gezet kunnen worden. Qua handhaving is het voorstel gezien bovenstaand niet handhaafbaar of uitvoerbaar.